zame verkeering, ik geef gaarne gelegenheid tot eenige zamenspraak. Voorts zegt men: ik zal hem spreken, voor: ik zal hem bestraffen, of tuchtigen. Plat spreken, is, gemeene volkstaal bezigen. Latijn, fransch, engelsch, enz. spreken, zijne gedachten in het latijn, fransch, engelsch, enz. uitdrukken. Het hollandsch, hoogduitsch, enz. wel spreken, zich daarin naar behooren uitdrukken. Wapenkundig, jagtkundig, enz. spreken, zich van bewoordingen bedienen, die aan de wapenkunde, de jagt, enz. eigen zijn. Van hier besprek, gesprek, spraak, enz. Spreekachtig, spreekster, spreker, spreking, spreuk, sprookje, enz. Zamenstell.: spreekgestoelte, spreekkamer, spreekmanier, spreekplaats, spreekstoel, spreektralie, spreektrant, spreektrompet, spreekwijze, spreekwoord, enz. Aanspreken, afspreken, bespreken, doorspreken, inspreken, kwaadsprekend, medespreken, naspreken, ontspreken, opspreken, tegenspreken, toespreken,
tusschenspreken, uitspreken, verspreken, voorspreken, wederspreken, welsprekend, enz.
Spreken, hoogd. sprechen, Isid., Kero. sprehhan, angels. sprecan, zweed. sprâka, vries. sprekje, is zijne beteekenis aan zijnen klank verschuldigd, en in zoo ver aan breken verwant, dat beide klanknabootsend zijn.