[Spoorloos]
SPOORLOOS, bijv. n. en bijw., spoorloozer, spoorloost. Van spoor en loos. Geen spoor houdende, zich aan geene regelmaat verbindende: welk een spoorloos gedrag! Hij gaat in al zijn doen geheel spoorloos te werk. Nooit spoorloos wreeken. L.D.S.P. Van hier spoorloosheid.