[Spoorslag]
SPOORSLAG, z.n., m., des spoorslags, of van den spoorslag; meerv. spoorslagen. Van spoor en slag. Eigenlijk een slag of steek met eene spoor: hij gaf zijn paard spoorslag op spoorslag. Overdragtelijk evenveel welke aanporring: het is een prikkel en spoorslag tot deugd. Van hier het bijw. spoorslags, onder gestadige spoorslagen, en, daar deze een paard voort doen spoeden, snellijk: hij reed spoorslags daar henen.