[Splits]
SPLITS, z.n., vr., der, of van de splits; meerv. splitsen. Eigenlijk evenveel, als spleet, en daarvoor gebruikt bij Hooft: door de splitse van over de vijftig pennen; en: om de splitse in het geloove geheelt te hebben. In het hedendaagsch gebruik, een gespleten, of dubbel zamengeslagen, ijzer, dat men door de gaten van ijzeren bouten steekt, om ze vast te maken: de splits is niet zwaar genoeg voor dien bout. Van splitsen.