[Speling]
SPELING, z.n., vr., der, of van de speling; meerv. spelingen. Eigenlijk, de daad van spelen. In het gebruik, ruimte, om te spelen, om zich vrijelijk te bewegen: de slinger van het uurwerk heeft geene genoegzame speling; hoogd. spielraum. Zamenstell.: luchtspeling, windspeling, woordspeling, zinspeling, enz. Van spelen.