[Specerij]
SPECERIJ, z.n., vr., der, of van de specerij; meerv. specerijen. Uitheemsche kruiderijen: kaneel, kruidnagels, foelie, en meer andere specerijen. Mijrrhensap, ende Oniche, ende Galban, dese welrieckende specerijen, ende suijveren wieroock. Bijbelv. Zamenstell.: specerijhandel, specerijkooper, specerijkramer, enz.
Specerij, hoogd. spezereij, eng. spice, middeleeuw. lat. espicia, fr. epice, sp. especeria, ital. speciaria, komt van het lat. species, met welken naam verschillende specerijen reeds in het corpus juris bestempeld worden.