[Spalten]
SPALTEN, bedr. w., bij Kil. evenveel, als splijten, spouwen, hoogd. ook spalten, Notk., Ottfrid. spaltan, Strijk. spiltan, neders. splieten en spellern, eng. spelt en split, vries. spjalten, zweed. spjalka, Kil. spauwen. Van hier spalt, spaltinghe, Kil., enz. Spalt hem de neusgaten open. Hooft.