Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Spadeling] SPADELING, z.n., m., des spadelings, of van den spadeling; meerv. spadelingen. Van spade, laat. Later, dan gewoonlijk te voorschijn komende planten of dieren: soo dat de spadelingen Laban, ende de vroegelingen Jacob, toequamen. Bijbelv. Vorige Volgende