[Spalk]
SPALK, z.n., vr., der, of van de spalk; meerv. spalken. Verkleinw. spalkje. Een houten spaan, of ander dergelijk werktuig, om het verband van eene beenbreuk te stevigen: kleine spalkjes van bordpapier zullen hier voldoende zijn. Van hier spalken, enz. Dit woord komt van het zweed. spjalka, vries. spjalten, holl. spalten, en beduidt oorspronkelijk eenen spaan van opgespleten hout. Zie spalten.