[Sonnet]
SONNET, z.n., o., des sonnets, of van het sonnet; meerv. sonnetten. Verkleinw. sonnetje. Dit bastaardwoord is van het ital. sonnetto ontleend, het welk wederom afstamt van sonette, zoo als de Troubadours van Provence een kort lied noemden, daar zij den naam van son aan elk lied gaven. Sonnet is dus eigenlijk niets anders dan een kort lied, of gedicht; maar gelijk als de Italianen hunnen naam van sonnetto aan een bijzonder slag van gedichten gaven, welks vorm door hen naauw bepaald werd, zoo bestempelt men juist deze gedichten in het holl., even als in het fr., eng. en hoogd., ook bijzonderlijk met den naam van sonnet, die door klinkdicht vertaald wordt: een sonnet moet uit veertien dichtregels bestaan.