[Sonderen]
SONDEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik sondeerde, heb gesondeerd. Even als het eng. sound, van het fr. sonder ontleend. Eene wonde peilen: hebt gij de wonde reeds gesondeerd? Van hier sondering, zamenstell.: sondeerijzer, een werktuig, waarmede de heelmeester eene wonde peilt, fr. sonde, holl. anders tentijzer.