Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 517]
| |
uwen monde. Bijbelv. Een snel verstand is zoodanig een, dat aanstonds alles vat. Hij is snel van begrip, van gezigt, enz. Al is de leugen nog zoo snel, de waarheid achterhaalt ze wel. Dit alles behoeft geene verdere opheldering. Als bijw. is snel minder in gebruik, dan snellijk, dat voor plotselings gebezigd wordt, in: daer geschiedde snellick een groote aerdbeevinge. Bijbelv. Van snel komt misschien het z.n. snel, snelheid, snellen, snelligheid, snellijk. Zamenstell.: sneldicht, snelgevoet, bij Camph., sneltoornig, bij Kil., enz. Snel, angels. ook snel, Kero., Notk., Ottfrid. snell, ital. snello, isnello, oud fr. isnel, hoogd. schnell, ijsl. sniallur, zweed. snäll, is verwant aan het zweed. snille, ijsl. snilld, vernuft, en schijnt zijne beteekenis aan zijnen klank verschuldigd. |
|