Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 501]
| |
gel; zonder meerv. Zeker slag van ijzererts, dat, na eene geschikte toebereiding, dient, om staal, ijzer, glas, en eenige edele gesteenten, te polijsten: wrijf het braaf met smergel. Smergel, hoogd. schmergel, en schmirgel, ital. smeriglio, lat. smijris, gr. σμυϱις, fr., eng. emeri, emeril, voert hier te lande ook veelal den naam van amaril. |
|