[Smakelijk]
SMAKELIJK, bijv. n. en bijw., smakelijker, smakelijkst. Met smaak, met graagte: ik wensch u smakelijk eten. Hij rookt zeer smakelijk. Wel smakende: dat is heel smakelijk vleesch. Is het wel smakelijk genoeg toebereid? Dat ziet er niet smakelijk uit, dat heeft een afzigtelijk voorkomen. Van hier smakelijk-