kenissen heerscht de eerstgemelde in: hij is maar slecht soldaat. Hij gaat slecht en regt gekleed. - Hij is slecht en regt in al zijn doen, beteekent niet alleen eenvoudig, maar ook opregt, even als slecht ende recht mensch, bij Kil. Gering is slecht in: slechte kost, eene slechte kleeding, eene slechte bezoldiging. Zij is van slechte afkomst. Bijzonderlijk dient slecht ook ter aanduiding van de geringheid van iemands verstandelijke vermogens. Dezen zin heeft het niet alleen bij Kil. in slecht, onschalck, slecht ende ongeleerd mensch, slechtaerd, slechtebol, en slechthoofd, maar ook op zich zelf: gij slechte, verstaet kloecksinnigheijt.
Bijbelv. en het vries. sliugt wordt in dezen zin nog dagelijks gebruikt even als het neders. sligt, en het opperd. schlecht; en de gebrekkigheid van iemands zintuigen wordt aangeduid door slecht van gezigt, van gehoor, enz. Eveneens zegt men slecht van gebit, slecht in den gang, en om de geringheid van iemands gezondheid te kennen te geven: hij vaart heel slecht. Ik hoor, dat zij slecht ligt. Voorts is slecht ondeugend: wat is dat een slechte karel! Het is een slecht gespuis van volk. Zijne handelwijze is heel slecht. Dat is zeer slecht gedaan. Onaangenaam: het is slecht weder. Ik krijg daar eene slechte tijding. Rampspoedig: zijne zaken staan slecht. Een slecht gangetje gaan, is, zich zelven ongelukkig maken, slechte taal is ondeugende, of onbeschaafde, slechte verzen zijn geestelooze. Een slechte troost is een krachtelooze. Slechte wijn is krachtelooze, of onzuivere. Iemand slechten dank weten, is, hem iets kwaads wijten. Eenen slechten dunk van iemand hebben, is, hem van iets kwaads verdacht houden. Van hier slechtelijk, slechten, slechtheid, slechtigheid, slechts. Zamenstell.: slechthoofd, enz.
Slecht, Kil. ook slicht, vries. sliugt, hoogd. schlecht en schlicht, neders. sligt, eng. slight, ital. schietto, zweed. slät, boh., zonder S, lehkij, zwab. dicht. sleht, komt ongetwijfeld van slagen, slaan.