Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 459]
| |
Hij blijft na zijne ziekte nog heel slap. Slappe thee is het tegenovergestelde van sterke, - slappe spijzen zijn ligt verteerbare: gij moet maar een slap kostje eten. Een slappe moed is een geringe. De neringhe is slap, brengt weinig voordeels aan. Kil. - Drukke nering, slappe ontvangst, heeft plaats, als er veel verkocht, maar weinig daarvan door de koopers betaald wordt. Met slappe handen te werk gaan, ook de handen slap laten hangen, is, niet voortarbeiden. Van hier slapachtig, slapheid, slapjes, slappen, slappelijk, slappigheid, slapte. Zamenstell.: slaphartig, slapmoedig en slapoorig, bij Kil. Slap, neders., zweed. slapp, pool. slabij, angels. slaw, eng. slack, hoogd. schlaff, is verwant aan slaak. Zie slaken. |
|