hebben, is leeren, of weten, hoe men daarbij slaan, of, over het algemeen, handelen, moet: wie daer den slag van heeft. Vond. Dat is er de regte slag van, dat is de regte handelwijze daaromtrent. Eenen slag in het rond doen, is, zich zelven rondwentelen. Slagen doen, is dikwijls evenveel, als kwinkslagen uiten: hij doet aardige slagen. Ergens eenen slag in slaan, is, daaromtrent bij de gis eenig besluit nemen. Op den slag komen, of over slag komen, is regt van pas komen. Op zijnen slag komen, of geraken, is, zijn verlangen vervuld zien. Op slag van twaalven, is, even voor dat de klok twaalf uren slaat. Zonder slag of stoot, is, zonder eenige moeite. De slag der golven, is, derzelver geklots. De slag van den vuurpijl, is, eigenlijk dat gedeelte van deszelfs koker, waarin het kruid steekt, dat hem doet slaan; figuurlijk, het geheim van eene zaak. Van hier slaags. Zamenstell.: slagader, slagbal, bij Kil. kolf bal, slagboeg, slagboom, een boom, of balk, die neer valt, of neergelaten wordt, ten einde den doorgang te beletten, - slagbosch, bij Kil. een bosch, dat velbaar is, slagdeur, slagduif, slagkooi, slaglijn, slagnet, slagorde, slagpen, slagregen, slagtand, slaguurwerk, slagvaardig, slagveder, slagveld, het veld, de plaats, waar men krijg voert, slagzijde van een schip, slagzwaard, enz.
Aanslag, aderslag, bliksemslag, boegslag, donderslag, doodslag, doorslag, meer dan een werktuig, en voortgang: gij moet wat doorslag maken, - drieslag, dwarsslag, grondslag, hagelslag, hamerslag, handslag, hoefslag, ijzerslag, inslag, kaakslag, kinnebakslag, klingslug, klokslag, met slechts het geluid van eene klok, maar ook het grondgebied, waarover dat geluid gehoord wordt: de klokslag van Franeker, - knipslag, knodsslag, kwinkslag, manslag, misslag, muntslag, ontslag, opslag, overslag, palmslag, raadslag, rijmslag, rottingslag, slingerslag, stempelslag, stokslag, trommelslag, veldslag, voorslag, vuurslag, vuistslag, wangslag, wapenslag, wapenkreet: met loozen wapenslag. Hooft. - weerslag, zeeslag, zweepslag, enz.
Slag, Kil. slach, in de beteekenis van geluid, of geklop, hoogd. schlag, angels. slaege, neders., zweed.,