[Slagboeg]
SLAGBOEG, z.n., m., des slagboegs, of van den slagboeg; meerv. slagboegen. Van slag en boeg. De wending des boegs. Spreekw.: dat was een slagboeg voor hem, dat was een gelukkige kans voor hem. Dat viel hem in zijnen slagboeg, dat kwam hem juist van pas.