[Sire]
SIRE, bij de Franschen, een titel, welken men den Koning gaf, en thands den Keizer geeft, even als czaar, bij de Russen, die dus hunnen Keizer noemen. De Engelschen zeggen sir; doch geven dezen naam ook aan kooplieden en andere personen uit den burgerstand. Het woord beteekent ongetwijfeld heer. Fr. Junius leidt het woord sir en sire van het goth. sihor, dominus, heer, af. Wachter vindt den grond van dit alles in het gr. ϰύϱιος, dewijl K dikwerf veranderd wordt in H, en H wederom in S.