Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 443] [p. 443] [Sipperlippen] SIPPERLIPPEN, onz. w., gelijkvl. Ik sipperlipte, heb gesipperlipt. Met het voorste der lippen proeven. Van het oude sippen, slorpen, bij Kil., het welk de Engelschen nog bezigen. Vorige Volgende