Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 433]
| |
dwaalleeringen van het voor echt gehouden gezelschap van gelijken aard onderscheiden: de sekte der sadduceërs. Ook de aanhang van eenen beroemden godgeleerden, of wijsgeer: de sekte der stoicijnen. Zamenstell.: sektengeest, sektenijver. Het lat. secta wordt gevoegelijk van sequi afgeleid; waarom het voorheen ook in eenen goeden zin, ten minste onverschillig gebruikt werd, even als partij, gezelschap. |
|