Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Scylla] SCYLLA, scylle, scille, z.n., vr., der, of van de scylla; meerv. scyllas. De eigennaam van eene gevaarlijke klip in de zeeëngte tusschen Italie en Sicilie: och of de gulzige scille ons aen hare honden had gegeven. Vond. Vorige Volgende