[Schurft]
SCHURFT, bijv. n. en bijw., schurfter, schurftst. Rappig, ruidig: zij is van het hoofd tot de voeten schurft. Schurfter schepsel zag ik nimmer. Het is het schurfste schaap uit de gansche kudde. Overdragtelijk, is eene schurfte zaak, eene zaak, en, bijzonderlijk, eene regtzaak, die niet zuiver is. Eene schurfte boodschap, eene netelige. Spreekw.: een schurft schaap maakt er vele, een ondeugend mensch besmet vele anderen.
Schurft, eng. scurvy, schijnt van het volgende z.n. schurft af te stammen.