[Schuilhol]
SCHUILHOL, z.n., o., des schuilhols, of van het schuilhol; meerv. schuilholen. Van schuilen en hol. Eigenlijk, het hol, waarin een wild dier schuilt; zie schuilen. Overdragtelijk, de schuilhoek, waarin zich een mensch verbergt, ook wel eens zijn hol genoemd.