Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Schuiftrompet] SCHUIFTROMPET, z.n., vr., der, of van de schuiftrompet; meerv. schuiftrompetten. Van schuiven en trompet. Eene trompet, welke men, terwijl men daarop blaast, uit en in schuift: harp en snaar en schuiftrompetten. Vond. Vorige Volgende