[Schuiftang]
SCHUIFTANG, z.n., vr., der, of van de schuiftang; meerv. schuiftangen. Van schuiven en tang. Een paar ijzers, die even zeer als de stelen van eene tang, maar intusschen derwijze, aan elkanderen verbonden zijn, dat zij uit elkanderen schuiven, wanneer zij, in een kanon gestoken, daaruit weggeschoten worden: op de tuigaadje, en al, wat zich bovendeks bevond, schoten wij met druiven, schroot, koevoeten, schuiftangen, en kettingkogels, dat het rammelde.