[Schrander]
SCHRANDER, bijv. n. en bijw., schranderder, schranderst. Als bijv. n., snedig, ligt gevat op alle voorkomende zaken: het is een schrander mensch. Zijn schrander oordeel doorgrondt alles oogenblikkelijk. Haar doorzigt was nog schranderder. Het schranderste vernuft staat daarvoor stil. Dan 't oordeel schrap gestelt op 't spits van schrandre zinnen. Vond. Voorts ook verstandig: zij nam de schranderste maatregelen. Den schrandren Klaudiaen, den wijzen Hippokraet.