[Schraagte]
SCHRAAGTE, z.n., vr., der, of van de schraagte; zonder meerv. Dit Vriesche woord beteekent eigenlijk het schrage, of schuinsche van een ding; maar, in het gebruik, deszelfs gebrekkigheid, ontoereikendheid, krapheid, of krapte: zij konden, uit hoofde van de schraagte des voorraads, hunnen honger niet stillen.
Schraagte, hoogd. schrage, en hier te lande oulings ongetwijfeld ook schrage, zoo als men, in plaats van oudte, oude schreef; zie oude.