Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 341]
| |
ten, en valk. Eene soort van roofvogels, den steenvalken niet ongelijk. Dit dier heeft zijnen naam daarvan gekregen, dat hij niet, gelijk andere valken, op het vleesch, maar op den drek van het gevogelte, aast; waarom hij hetzelve, bij voorbeeld de kokmeeuw, zoo lang in de lucht vervolgt en beangstigt, tot dat zij haar drek laat vallen, dien hij zeer behendig in de lucht weet op te vangen. Ook is het in den gemeenen spreektrant, als een scheldwoord, gebruikelijk voor een laatdunkend, hoovaardig mensch: hij is een regte schijtvalk. |
|