Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 335]
| |
Viss. en anderen schimman, omdat hij is, zegt Winschooten, de schim en schaduw van den hoogbootsman. Zamenstell: schiemansgaren, d.i. garen, 't welk de schieman gebruikt, om iets vast te maken; hetzelve wordt te scheep, van het pluis van oude kabels gesponnen - schiemanschap, de post van schieman. |
|