[Schabrak]
SCHABRAK, z.n., vr. en onz., der, of van de, des, of van het schabrak; meerv. schabrakken. Een kleed, 't welk achter aan den zadel van een rijdpaard vastgemaakt wordt en het kruis van het paard bedekt Het is een vreemd woord, waarschijnlijk van het turksche ciaprak, tschaprak, pool. czaprag.