[Sarren]
SARREN, bedr. w., gelijkvl. Ik sarde, heb gesard. Tergen, den toorn gaande maken: beveelt hij de aanstreevende koningschen te sarren. Hooft. En sarden haren wrock door stramen en door smert. Vond. De oorsprong van dit woord is duister, en zal misschien alleen te vinden zijn in de nabootsing van een geluid, waardoor vechtende dieren aangehitst worden. In gee-