Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Salvo] SALVO, z.n., o., van het salvo; meerv. salvoos. Eene begroeting door het gelijktijdig afvuren van verscheidene stukken geschut, of handgeweren. Het is een bastaardwoord, en afkomstig van het latijnsche salve, zijt gegroet. Vorige Volgende