Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 255]
| |
len, verwisselen, van buite, oulings buichte, commutatio mercium Ruilen, bij ruiling verwisselen, zij zijn lustig aan het ruilebuiten. Van hier ruilebuiter, ruilebuitster, iemand, die gaarne iets verruilt, of het althans dikwijls doet. Zie het volgende. |
|