[Ruijen]
RUIJEN, onz. w., gelijkvl. Ik ruide, heb geruid. Hetzelfde als reijen, in Rotterdam vooral gebruikelijk, voor dansende zingen, of zingende dansen, inzonderheid hand aan hand geschaard, en langs de straat: eerst hielden zij zich wel, en zongen langs de straat, maar eindelijk raakten zij aan 't ruijen.