Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 247]
| |
niet rot, op alles wel gevat. Die zijn lijf bewaart, bewaart geene rotte appelen, geen niets waardig goed. Vroeg rijp, vroeg rot, spreekw. Van hier rotachtig, rotachtigheid, rotheid, rotten, enz - rottig, rogtigheid. Zamenstell.: rotneus, rotzak, enz. |
|