[Rot]
ROT, z.n., o., des rots, of van het rot; meerv. rotten. Een vereenigd getal van levende dingen. Dus noemt men een aantal bijeen zijnde wolven, in het hoogd. eine rotte wolfe. Maar hier te lande wordt rot genoegzaam enkel van bijeen zijnde personen gebruikt: 't Priesterlijke rot, 't rot der wichelaren. Vond. En daardoor wordt dikwijls een bepaald getal van menschen aangeduid, zoo als een korporaalschap in den krijgsdienst: ieder korporaal had een rot onder zich, of de drie manschappen, die in het voorste, middelste en achterste gelid nevens elkander geplaatst zijn: bij rotten vuren. Voorts gebruikt men rot dikwijls bijzonlijk wegens een getal van menschen, die zich met slechte oogmerken vereenigen: een Godloos rot, beducht voor wraak noch straf, omringde mij. L.D.S.P. Ik haet de rot der ongerechtigheid. Vond. Want bij dezen is rot meermalen vrouwelijk. Van hier rotten, enz. Zamenstell.: rotgezel, rotmeester, rottenvuur, rotswijze, enz. - bedelrot, dievenrot, moordrot, reuzenrot, enz.
Rot, hoogd. rotte, zweed. rote, finl. routu, slavon. rota, wallis. rhawd, eng. rout, angels. rijd, cread, cruth, ital. frotta, arab. rottaon, rotaon, rotuou, is van eenen onzekeren oorsprong.