eenen rooster gemaakt, eene tafel vol lijnen en dwarsstrepen, waarop de beurt van een ieder tot waarneming van het een of ander berekend is. Spreew.: het geld wordt daar op den rooster geteld, het geld moet daar met gevaar gehaald worden. Het ging er heet van den rooster, er werd hevig gevochten. Zamenstell.: roosterwerk, roosterswijze, enz. Kerkrooster, enz.
Rooster, hoogd. rost, neders. roste, zweed. rost, pool. roszt, boh. rosst, is afkomstig van roosten.