[Ronde]
RONDE, z.n., vr., der, of van de ronde; meerv. ronden. Een omgang: terwijl hij de ronde deed. Hooft. Aen den hemel de ronde doende. Vond. Bijzonderlijk, in het krijgswezen, een omgang, die des nachts gedaan wordt: de ronde kwam mij tegen. Wij boorden de vijandelijke schildwachten de ronde aanroepen.