[Rondeel]
RONDEEL, z.n., o., des rondeels, of van het rondeel; meerv. rondeelen. Een halve ronde toren, die uit eenen stadsmuur uitgebouwd is, en tot deszelfs verdediging dienen moet: het rondeel bestrijkt den muur van weerskanten. 't Rondeel van 't slot. Hooft. Dit woord stamt van het oude fr. rondel af.