[Rond]
ROND, z.n., o., des ronds, of van het rond; meerv. ronden. Verkleinw. rondje. Eigenlijk het bijv. rond, als zelfstandig gebruikt: de omtrek van den aardbol laat zich in twee halve ronden verdeelen. Eer de groote gront ontworpen was van dit geweldig rond. D. Deck. Zij dansen, drinken, enz. in het rond. Zamenstell. halfrond, hemelrond, wereldrond, enz. Zie het vorige rond.