en in de rondte. Overdragtelijk, opregt: hij is rond in al zijn doen. Ik zal u de ronde waarheid zeggen. Dat d'al te ronde Ridder gaf. Hooft. Een rond jaar is een geheel jaar. Een rond getal, dat uit enkele tientallen bestaat, en waarin geene losse eenheden overschieten, of te kort komen. Men eet zich ergens aan rond, als men den buik daarmede opvult en rond maakt. Goed rond, goed Zeeuwsch is een spreekwoord, waarin op de oude opregtheid der Zeeuwen wordt gedoeld. Rond wordt ook voor rondom, als een voorzetsel gebezigd: rond de kerk bouwt hij een voorhof. N. Versteeg. Rond schieten, met zijne rekening wel uitkomen: hij kan op die wijze niet rond schieten, zijne inkomsten zijn niet toereikend voor zijne uitgaven. Van hier rondachtig, rondas, ronde, rondeel, rondelijk, ronden, rondheid, rondigheid: een antwoord smaakende naar de Hollandsche rondigheit. Hooft. - Rondte: in de rondte, in eenen kring, zitten, enz. Zamenstell.: rondborstig, rondborstigheid, rondhout, ronduit, rondvisch, enz. Appelrond, bolrond, cirkelrond, eirond, halfrond, klootrond, kegelrond, rolrond, schijfrond, enz.
Rond, hoogd., zweed. rund, eng. round, fr. rond, ital. tondo, schijnt van het lat rotundus af te stammen.