[Republiek]
REPUBLIEK, z.n., vr., der, of van de republiek; meerv. republieken. Verkleinw. republiekje. Een zoogenoemd gemeenebest, waar het volk de oppermagt door zijne vertegenwoordigers uitoefent: de voornaamste republieken zijn thans die van Noordamerika en Helvetie. Van hier republikein, republikeinsch, enz.
Republiek, hoogd. republik, eng. republick, is ontleend van het fr. republique, dat van het lat. respublica afstamt.