[Regulier]
REGULIER, ond. bijv. n. en bijw., regulierder, regulierst. Naar regels afgemeten, geregeld: het is de regulierste vesting, die men ergens vindt. Zonder reguliere troepen vermag men te velde niet veel. Hij bezoekt zijnen patient regulier. Aan orderregels gebonden, zoo als de geestelijken, die daarom den naam van Regulieren droegen, en welker gedachtenis te Amsterdam in de benaming van Reguliersgracht, Reguliersbreedstraat, enz. bewaard blijft. Van hier regulierheid. Dit basterdwoord stamt af van het lat. regula.