[Regtvaardigen]
REGTVAARDIGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik regtvaardigde, heb geregtvaardigd. Eigenlijk, regtvaardig maken. Bijzonderlijk, onschuldig maken, zoo als eenige Godgeleerden willen, dat God aan die zondaren doet, nopens welke zij stellen, dat hij hun de volkomene genoegdoening, geregtigheid, en heiligheid, van Christus schenkt, en toerekent, even als of zij nooit zonde gehad of gedaan hadden. Intusschen drukken die Godgeleerden dit veelal niet zoo zeer uit door regtvaardigen, en regtvaardiging, als door regtvaardig maken, regtvaardigmaking. In het gebruik is regtvaardigen in eene geregtelijke onderhandeling voor regtvaardig verklaren, vrijspreken: richtet uwe knechten, vergeldende den Godtloosen, ende rechtveerdigende den rechtveerdigen. Bijbelv. Tegen allen blaam verdedigen: hij weet zijn doen zeer wet te regtvaardigen. Soo ick mij rechtveerdige, mijn mont sal mij verdoemen Bijbelv. Iemand regtvaardigen is de billijkheid van zijne handelwijze erkennen, of dezelve verdedigen, en hem regt laten wedervaren.