[Rede]
REDE, z.n., vr., der, of van de rede; zonder meerv. Denkvermogen, verstand: rede en openbaring vereenigen zich. Dat kan uwe eigene rede u leeren. Vondel bezigt reden: meer reden schept in redenlooze dieren. Vond. Van hier redekunde, redelijk, redeloos, redeloosheid, redematig, redematigheid, redeneren, redenering, enz.
Rede, neders. rede, volgens redihaft bij Notk. in het oud hoogd. misschien redi, ijsl. redha, eng. reason, fr. raison, ital. ragione, bij Kil., redene, Vond. reden, lat. ratio, is verwant aan ratum, reor, en raad, raden, zie raad.