[Reddeloos]
REDDELOOS, bijv. n. en bijw, reddeloozer, reddeloost. Buiten mogelijkheid, om gered te worden: ik ben radeloos en reddeloos. Is die zaak zoo reddeloos? Bijzonderlijk, van een schip, 't welk zoo beschadigd is, dat het zich niet uit het gevaar van den strijd, of den togt, redden kan, maar door een ander schip op het sleeptouw moet worden genomen: dat schip is reddeloos geschoten. Van hier reddeloosheid. Het stamwoord is het volgende: