[Razend]
RAZEND, bijv. n. en bijw., razender, razendst. Dol, woedend: hij stelt zich aan als een razend mensch. Zoo razend gek heb ik het nog nooit gezien. Wat wordt hij razend! Die hond is razend. Voorts bezigt men dit woord ook wegens dingen, die eene dolle woede veroorzaken: zij ligt in eene razende koorts.