[Rappig]
RAPPIG, bijv. n enbijw., rappiger, rappigst. Schurftig: rappige schapen. Van hier rappigheid. Het stamwoord is het fr. raper, wrijven, waarvan rapé, of rappé, fijn gewrevene tabak, voortspruit, en het oude rap, schurft, dat nog in Jan rap en zijn maat gebezigd wordt, eigenlijk zoo veel aanduidt als kraauwaadje, en rapalje voortgebragt heeft.