Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 152]
| |
plantgewas: druiven aan een taeie rank. Vond. Ick ben de wijnstock, ende gij de rancken. Bijbelvert. Zamenstel.: boonenrank, druivenrank, erwtenrank, wijngaardrank, enz. Rank, bij Kil. rancke, neders. ranke, hoogd. ranken, eng. branch, fr. branche, schijnt, uit hoofde van de dunte en tengerheid der daardoor aangeduide scheuten, ontleend van het volgende rank. Ook leidt men het van 't gr. ῥαχὶς, een scheut, of van ῥαχαι, wijngaardranken. |
|